Pastoors van de Vitus

De eerste vermelding in het register van de pastoors van de Vitus is Wilhelmus Radboud Bugghenem. Hij was penitentiair van het St. Michaëls-Convent te Leiden en werd geboren te Naarden. Hij is de enige bekende pastoor van Hilversum vóór de Reformatie. Het archief bevat een kwitantie die door hem is getekend op 15 maart 1539. Volgens Batavia Sacra was hij in ieder geval nog pastoor te Hilversum in 1544.

Bartholdus Ingel is de volgende vermelding in het register. Hij was pastoor van 1618-1642. Hij was Amsterdammer van geboorte uit een welgestelde familie en behaalde zijn licentiaat in de rechten. Hij is de eerste pastoor van Hilversum na de Reformatie. Pastoor Ingel woonde te Ankeveen onder de bescherming van de adellijke familie De Waal. Hij had toestemming om bij de katholieken in het Gooi de sacramenten toe te dienen en biecht te horen. Vanuit Ankeveen bediende pastoor Ingel 34 jaar lang alle dorpen in de gehele omtrek: Naarden, Bussum, Blaricum, Hilversum, Kortenhoef en Vreeland. Pastoor Ingel werd op 20 mei 1652 naar Amsterdam verplaatst. Daar overleed hij al het volgende jaar op 2 december. Hij legde zijn bediening in Blaricum en Hilversum neer op 12 mei 1642. Dat blijkt uit een brief van magistraat Rovenius die aan de pastoor is gericht. Rovenius schrijft met grote achting over pastoor Ingels werk.

Tijmen de Saeijer was pastoor van 1642 (zie portret). Hij wordt in bronnen ook wel Timotheus Sporaeus en Timon Lamberts genoemd. Pastoor De Saeijer werd geboren te Blaricum in 1603. Hij werkte enige tijd samen met bovengenoemde pastoor Van Ingel. Het werkveld van pastoor De Saeijer strekte zich uit over Blaricum, Laren, Eemnes en Hilversum. Het verhaal gaat dat hij als boerenknecht verkleed zijn bediening moest uitvoeren. Zijn eerste dorp was waarschijnlijk Blaricum. Een zekere protestant Hooft publiceerde een lijst met ‘Paapse’ geestelijken. Hij vermeldt pastoor De Saeijer als ‘Timon Lambertszoon, geboortig uit Blaricum’. Verder wordt vermeld dat hij een kind heeft ingeschreven op 10 juni 1628. Pastoor De Saeijer heeft echter waarschijnlijk slechts korte tijd in Blaricum gewerkt. De Batavia Sacra en de kerkelijke archieven noemen hem niet als priester of pastoor daar en zeven jaar daarna was hij in Laren gevestigd. Hooft meldt dat hij zich als pastoor bekend heeft gemaakt in Laren op 17 mei 1635. Het jaar waarin De Saeijer zich als pastoor te Hilversum heeft gevestigd is niet bekend, maar is hoogst waarschijnlijk 1642, hetzelfde jaar waarin Van Ingel uit Hilversum werd overgeplaatst. In de eerder genoemde brief van Rovenius wordt aan pastoor Van Ingel wel toegestaan de katholieken van Hilversum die naar hem toe komen de sacramenten te bedienen, maar zijn werkkring als pastoor hield op. De brief vermeldt dat hij sacramenten mag bedienen “exceptis tamen pastoralibus baptismo, extrema unctione et matrimonio”. Uit deze beperking blijkt dat De Saeijer de positie als pastoor te Hilversum had overgenomen. Waarschijnlijk heeft hij het gebouw van de oud-katholieke Vituskerk als kerk en pastorie ingericht.

De Saeijer stelde Hendrik Aller uit Grol aan als assistent-priester voor Laren op 17 mei 1635. Deze minderbroeder verdreef hem later uit zijn pastorie. Daarop vertrok pastoor De Saeijer naar Amsterdam, waar hij op 55-jarige leeftijd overleed (27 juli 1658). Zijn oorspronkelijke portret is in bezit van de pastorie te Blaricum. In de pastorie te Hilversum ligt een kopie uit 1868, getekend door de heer A. Brouwer. Er bestaat ook een gelithografeerd portret waarop De Saeijer ouder wordt voorgesteld. Op dit portret staat zijn wapenschild: een rood, met een doornenstruik aan beide zijden en het opschrift “pungit et ungit” . Hij heeft verder een doorntak in de hand en zegt daarop wijzende “sic pungit invidia” Misschien dat dit laatste doelt op zijn gedwongen vertrek uit Hilversum. Onder zijn portret staan de volgende woorden:

Heer Tijmen, die Godts woord gesaait heeft met geneucht
Zo ’s nachts als daags op hoop van eene vrucht
Te maaien op zijn tijd, ontzag geen scherpe doren,
Uit liefde tot Godts eer, alleen bij hem verkoren:
Waardoor hem ’t hemelsch pad daarboven is bereidt.
Nu rust De Saijer in de schoot der Zaligheit.

Hendrik Aller, ook bekend onder zijn monnikennaam Dionysius van Gent, was een minderbroeder uit Frankrijk. Hij was al zeker vóór 1651 in Hilversum. Hij wist zijn pastoor De Saeijer uit de pastorie te verdrijven. Hij heeft meer dan twintig jaar de pastorale functies in Hilversum waargenomen, ondanks de pogingen van de Vicaris te Utrecht om hem te vervangen.

Gerardus van Heede was pastoor tussen 1672-1673. Hij was een Utrechtenaar die reeds het eerste jaar na zijn aanstelling overleed. Van Heede heeft in de Franse tijd in Hilversums oude kerk de katholieke bediening uitgeoefend.

Wilhelmus Schevinckhoven was pastoor van 1673-1676. Hij was in Emmerik geboren. Hij begon als pastoor te Maarssen, maar werd daar vanwege wangedrag door de Vicaris geschorst. In 1672 werd Schevinckhoven door Officiaal Ruitsch uit de pastorie van Maarssen gezet. Nadat hij zijn leven schijnbaar had gebeterd, werd hij door Ab. Van Brienen van zijn censuur ontheven terwijl de Vicaris in Frankrijk was. In 1673 werd Schevinckhoven geïnstalleerd als pastoor te Hilversum. Hij verviel echter spoedig in zijn oude gedrag. Vanwege zijn onbeschofte manieren en stijfkoppigheid werd hij weggejaagd door de boeren. Daarna ging Schevinckhoven naar Amersfoort. Daar heeft hij, tegen het verbod van de Vicaris, zijn bediening uitgeoefend totdat hij in 1797 overleed.

Joannes van Grave was pastoor te Hilversum van 1676-1678. Hij was geboren in ‘s-Hertogenbosch binnen een rijke familie. Uit het doopregister blijkt dat hij zijn eerste dopeling heeft ingeschreven op 14 april 1676. Ruim twee jaar daarna werd hij verplaatst naar St. Jacobsparochie, buiten de noordpoort van Utrecht. Later werd Van Grave kanunnik van St. Servaas te Maastricht. Hij overleed daar in 1715.

Zijn jongere broer Everardus van Grave (pastoor te Hilversum van 1679-1687) werd na het vertrek van zijn broer van kapelaan in Wassenaar tot pastoor in Hilversum benoemd. Hij schreef zijn eerste doop in het doopregister op 26 januari 1679. Hij stierf in de bloei van zijn leven op 3 mei 1687.

Adrianus Smidts was zijn opvolger van 1687-1706. Hij was geboren in de meierij van ‘s-Hertogenbosch en had zijn graad in de theologie behaald aan de Universiteit van Leuven. Smidts maakte zijn eerste notitie in het doopregister op 10 mei 1687. Smidts staat bekend als ‘de Apostel van het Jansenisme’ te Hilversum. Spoedig na zijn komst in Hilversum begon hij vrij openlijk het jansenisme te leren. Maar hoewel hij herhaaldelijk van heterodoxie werd aangeklaagd en zelfs in 1690 een openbaar verhoor moest ondergaan, werd hij gesteund door Deken Catz. Een groot deel van de Hilversumse parochiegemeenschap drong er bij de pauselijke nuntius op aan hem te vervangen door een orthodox pastoor. Gedurende zijn bijna twintigjarig verblijf in Hilversum heeft hij circa de helft van de gemeente voor het jansenisme gewonnen. In de laatste jaren van zijn leven werd hij geassisteerd door Joannes de Jong. Deze zou hem ook opvolgen als jansenistisch pastoor. Smidts werd in 1704 afgezet als pastoor. Hij bleef echter buiten de kerk in bediening totdat hij in de leeftijd van 55 jaar in februari 1706 plotseling stierf. Het verhaal gaat dat hij aan tafel zat toen hij het doodsbericht ontving van een naburig orthodoxe pastoor met wie hij in een heftig debat was verwikkeld over theologische stellingen. Volgens het verhaal sprak hij dat zij voor het oordeel Gods zouden zien wie van hun beiden in dwaling was, waarna hij plotseling met het sterfbericht in zijn hand, aan hartfalen overleed. De buurpastoor waarmee hij in debat was, is zeer waarschijnlijk Antonij van der Steen. Deze werd door de nuntius benoemd in Laren. Van der Steen nam in 1704 de plaats in van pastoor De Water die om zijn jansenisme werd afgezet. Daar overleed hij gelijktijdig met Smidts, op 27 februari 1706. In het doopregister wordt op 17 augustus 1699 een wonder toegeschreven aan Smidts: “een kind dat dood was geboren en al bijna begraven, nog door de pastoor is gedoopt en een dag heeft geleefd”. Bachenius noemt Smidts als de voornaamste missionaris van de jansenistische leer. Smidts heeft verscheidene brochures ter verdediging van het jansenisme en van zijn eigen handelwijze uitgegeven.

Joannes Kleijman werd eind 1703 of begin 1704 door provicaris De Cock of door de pauselijke nuntius benoemd in Hilversum. Zijn verblijf te Hilversum was zeer kort. Het is zeker dat hij niet in het bezit van kerk of pastorie heeft kunnen komen. Hij werd op 14 juli 1704 uit Hilversum verbannen en keerde in schande naar zijn oude parochie in Aert terug.

Joannes Ophuis werd in februari 1706 door nuntius Piazza naar Hilversum gestuurd. Hij vond de pastorie reeds bezet door de jansenistische kapelaan De Jong. Deze was door Deken Cats als pastoor aangesteld. Ophuis werd onmiddellijk uit Hilversum weggejaagd.

Adrianus Wijnants werd daarop in 1710 als pastoor naar Hilversum gezonden door de Apostolisch Vicaris Beylevelt. Hij schijnt korte tijd in het bezit van kerk en pastorie te zijn geweest. Snel daarna werd hij echter gevangen genomen en naar Den Haag gevoerd voor een rechtszaak.

Na 1717 heeft de kerkelijke leiding in Utrecht vaker geprobeerd om de jansenistische pastoors door een katholieke te vervangen. Al deze pogingen bleven vruchteloos tot het jaar 1784. In dat jaar werd Wilhelmus Hölscher aangesteld (zie portret). Hölscher was geboren in Terborg op 1 oktober 1738. Hij was aangesteld als kapelaan achter het Wijstraat te Utrecht in 1765. Van 1766-1784 was hij pastoor te Kabauw. Hij overleed te Hilversum op 5 maart 1801. Het doopboek geeft een beeld hoe de strijd tussen jansenisme en rooms-katholicisme in Hilversum is gevoerd: “post Joannem Kleijman, qui decreto Ord. Holl. 27 Mei 1704 en Hilversum pulsus, Jansenistarium machinationibus exerciti um Religionis Romana Catholicae per annos LXXX exulavit, quod tandem feliciter restitutum est, 12 Martii 1784 per  me Wilh. Hölscher pastorem ibidem nominatum.” Vrij vertaald staat hier: “Opvolger van Joannes Kleijman door decreet Ord.Hol. Op 27 mei werd hij (Kleijman) in Hilversum verslagen en voor de duur van 80 jaar verbannen door de jansenistische machinaties. De rooms-katholieke religie werd uiteindelijk op 12 maart 1784 met succes hersteld door mij Wilh. Hölscher, de daar geïnstalleerde pastoor”. Vervolgens staat er in het doopboek: “Op 14 maart 1784, de 9e zondag van de Vasten, is alhier het eerste sacrafissie (sic) gedaan door de Eerw. Heer W. Hölscher, pastoor alhier in ‘t huis van de Wed. Cornelis Krijnen Peet.”

Joannes Nanning volgde Hölscher in 1801 op. Hij was geboren te ‘s-Graveland in 1748 en tot priester gewijd in 1776. Nadat hij kapelaan was geweest op verschillende plaatsen, werd hij in 1784 pastoor te Muiden en 1787 te Hoogland. In april 1801 werd hij benoemd tot pastoor van Hilversum waar hij bleef tot 4 maart 1803. In dat jaar werd hij benoemd als pastoor te Schalkwijk, waar hij op 3 juni 1831 overleed.

Bernardus van der Linden werd geïnstalleerd als pastoor van Hilversum in 1803 (zie portret). Hij was geboren te Utrecht. Van der Linden was enige jaren kapelaan bij pastoor Hölscher vóórdat hij pastoor werd in Vreeswijk. Hij overleed als pastoor van Hilversum in februari 1815. De parochie telde bij zijn overlijden 1800 leden en 1226 communicanten. Het verslag vermeldt verder dat het kerkgebouw, dat weliswaar nog geen 20 jaar oud was, al voor reparatie in aanmerking kwam. Di was een ouder gebouwd dan de huidige Vituskerk.

Jacobus Reuvers volgde hem in 1815 op. Hij was geboren in Driel in de Betuwe en werd in 1799 tot priester gewijd. Nadat hij enige jaren kapelaan was in Utrecht in ‘t Dorstige Hartsteegje, werd hij in 1810 aangesteld als pastoor van de nieuw opgerichte statie Benschop. In 1815 werd hij pastoor van Hilversum. Hij heeft het Parochiaal Kerkhof opgericht en stichtte een bewaarschool en zusterhuis. Hij overleed op 23 januari 1852. Op het eind van zijn leven werd deze pastoor bijna geheel blind en vroeg daarom een tweede kapelaan. Na zijn dood werd hij bijgezet in de grafkelder onder de kapel van het kerkhof op 28 januari 1852. De publieke belangstelling bij zijn begrafenis was zeer groot. Meer dan drieduizend mensen hebben hem naar zijn laatste rustplaats gebracht.

Theodorus Joannes Maassen volgde hem op in 1852. Hij was geboren te Utrecht op 10 Maart 1809. In 1830 werd hij tot priester gewijd. Hij was kapelaan te Utrecht van 1832-1834, daarna te Hoogland en tweemaal te Naarden, en daarna kapelaan te Ankeveen en Kabauw. Hij werd op 1 maart 1843 benoemd tot pastoor te Muiden en werd op 24 februari 1852 in Hilversum benoemd. Hij begon een project om de toenmalige kerk te vergroten. Het was hem niet gegeven dit werk ten einde te brengen. Na een langdurige en pijnlijke ziekte overleed hij op 27 september 1854.

Petrus Mocking werd aangesteld in 1854. Hij was geboren in Odijk. Na de dood van Maassen werd hij van Naarden naar Hilversum verplaatst. Hij mocht de verbouwing van de kerk afmaken. Onder zijn bestuur kreeg de kerk schenkingen van een prachtig bewerkte communietafel, klokken en uurwerk. Hij zamelde ook giften in voor de altaren en orgel. Daarna maakte hij plannen voor het bouwen van verzorgingshuis. Omdat hij in september 1857 werd verplaatst naar Zwolle kon hij daar geen uitvoering aan geven. In Zwolle overleed hij op 20 december 1865.

Henricus Joannes Smidt werd in 1857 als zijn opvolger aangesteld. Hij kwam ter wereld in Utrecht op 5 januari 1821. Op 21 december 1844 werd hij priester gewijd te Warmond. Zijn aanstellingen waren eerst kapelaan in Vleuten op 28 december 1844, daarna kapelaan te Utrecht in de H. Willibrordus-kerk op 21 maart 1845. Vervolgens was hij pastoor te Varik op 24 augustus 1851. Hij werd pastoor te Hilversum op 28 september 1857. Smidt versierde de kerk met een geschilderde Kruisweg en een rijk gesneden preekstoel. Hij is vooral bekend om de stichting van het bejaardentehuis St. Annagesticht en door de oprichting van de Piusscholen. In het St. Annagesticht moest op zijn uitdrukkelijk verzoek een schilderij van zijn moeder bewaard blijven. In 1871 werd hij benoemd tot kanunnik en 30 juni 1873 pastoor van de Mariakerk te Utrecht waar hij in april 1891 overleed.

Cornelius Richardus Vermolen (pastoor van 1873) was in Amersfoort geboren op 13 december 1827. Hij werd hij augustus 1851 tot priester gewijd. Vermolen was kapelaan in Hilversum in 1851 en kapelaan in Utrecht in 1853. Hij werd oktober 1862 benoemd tot pastoor te Naarden en in 1873 tot pastoor te Hilversum. Hier overleed hij reeds op 2 november 1875.

Gerardus Antonius Willemszen volgde hem in 1875 op (zie portret links). Willemszen was geboren te Oldenzaal op 23 april 1830. Hij werd te Warmond tot priester gewijd op 15 augustus 1856. Hij werd tot kapelaan benoemd in Winterswijk, ‘s Heerenberg en Utrecht. In 1869 werd hij benoemd tot pastoor te Hilversum. Op zijn terugreis van Lourdes overleed hij te Parijs op 4 oktober 1878. Hij werd op 9 oktober te Hilversum begraven.

Joannes Leonardus Rudolphus Jansen was zijn opvolger in 1879 (zie portret rechts). Hij werd geboren te Leeuwarden op 9 november 1834. Op 18 september 1857 werd hij tot priester gewijd. In 1857 werd hij benoemd tot kapelaan van de parochie van de H. Michaël te Zwolle. Hij werd op 22 november 1857 tot pastoor te Frederiksoord benoemd, op 6 november 1869 te Huissen, en op 30 september 1877 te Hilversum. Hij trok in de parochie op 17 januari 1879. Op 8 maart 1884 werd hij benoemd tot deken van het dekenaat Amersfoort. Hij overleed in Hilversum op 5 mei 1892. Hij stichtte in Hilversum de nieuwe Vituskerk. Deze kerk was de grootste kerk in de drie laatste eeuwen in Nederland. Hij mocht de Vituskerk bijna voltooid zien. Toen het vergulde kruis op de spits van de hoge toren werd geplaatst, en hij het zag in de stralende zon, werd hij plotseling onwel en stierf. De Vituskerk is het duurzame teken van zijn onvermoeide arbeid te Hilversum. In januari 1893 boden de erfgenamen namens de overleden pastoor aan het kerkbestuur een gift aan van fl. 7000,-. Het portret van wijlen de deken werd in het midden van juli 1899 aan de pastorie geschonken, met verzoek een foto van de eerwaarde terug te ontvangen. Op de koperen plaat op de lijkkist staat gegrift: “Corpus Rev. Adm. Domini Joannis Leonardi Rudolphi Jansen, decani Amersford. Et parochi Sti. Viti Hilversum, novi et magnifici templi fundatoris, hic resurrectionem gloriosam expectat. Obiit die Ve Maji MDCCCXCII” (“Lichaam van ds. Adm. Heer Joannis Leonard Rudolph Jansen, decaan van Amersfoort en de pastoor van St. Vitus Hilversum, de stichter van de nieuwe en prachtige tempel, wacht hier op zijn glorieuze wederopstanding. Hij stierf op 5 mei 1890″).

Henricus van de Wetering (zie portret) werd pastoor van de Vitus in 1892. Hij was geboren in 1850 en opgegroeid in Hoogland. Zijn vader was Antonius van de Wetering, een rijke graanhandelaar, en zijn moeder Joanna van de Wetering. In  1860 werd Henricus op tienjarige leeftijd naar Duiven gestuurd. Hij zou daar drie jaar verblijven in de kostschool van Mr Rutjes. In oktober 1863 begon hij zijn lagere studies op de kweekschool van Culemborg. Hij doorliep daar de volledige zeven scholen. In de herfst van 1870 schreef hij zich in bij de hogeschool van Rijsenburg, waar de hoogeerwaarde F.P. van de Burght toen directeur was. Op 15 augustus 1874 werd hij tot priester gewijd in de kerk van de aartsbisschop te Utrecht door de Hoogwaardige A. J. Schaepman. Van de Weterings eerste viering was in St. Franciscus Xaverius te Amersfoort. Zijn overgelukkige vader kon daarbij aanwezig zijn, maar zijn moeder was toen helaas net overleden. Tijdens de wintermaanden assisteerde de jonge priester tijdelijk de pastoor van Barneveld. Van de Wetering bleef in Barneveld werken totdat hij op 18 januari 1875 naar Zutphen werd beroepen. Aan het slot van 1881 solliciteerde hij naar de post van secretaris van de aartsbisschop. Op Pinksterdag van 1892 bevorderde de aartsbisschop hem tot pastoor van Hilversum. Op vrijdag 10 juni werd Van de Wetering in Hilversum geïnstalleerd. Op 5 september mocht hij de nieuwgebouwde, prachtige Vituskerk helpen inwijden. Ook al diende hij maar kort in Hilversum, Van de Wetering stond bekend als een actieve pastoor. Hij stichtte op 10 juli 1895 de St. Elisabethvereniging die zieke en arme vrouwen bijstand bood, zowel financieel als in de zorg. Door een pauselijke aanstelling werd hij op 8 februari 1895 benoemd tot titulair bisschop van Gaza. Op zondag Laetare (24 maart 1895) volgde de bisschoppelijke wijding. Mgr. Bottemanne, bijgestaan door Mgr. Leyten, bisschop van Breda en Mgr. Van de Burgt, president van Rijsenburg, wijdden Van de Wetering tot bisschop van Gaza wegens ziekte van de hoogwaardige aartsbisschop Mgr. Snickers. Toen Mgr. Snickers overleed, werd Van de Wetering op 11 juli 1895 bevorderd tot aartsbisschop van Utrecht. In de ochtend van 9 augustus vertrok hij voorgoed uit Hilversum naar Utrecht. De gemeenschap van Hilversum gaf hem kostbare geschenken mee, o.a. een massief gouden borstkruis, een zilveren vergulde bisschopsstaf en een schenkkan met blad van zilver. Deze liturgische voorwerpen waren alle vervaardigd door smid J. Brom te Utrecht. De nieuwe bisschop stuurde als blijk van dank twee prachtige kandelaars met zeven armen naar Hilversum.

De opvolger van Van de Wetering was Joannes Theodorus Hofman (zie portret rechts). Hij was de vijfde zoon van Jan Hendrik Hofman en Gesina Joanna Nijkamp. Hofman werd geboren in Beltrum op 14 mei 1845, en de volgende dag gedoopt in St. Calixtus te Groenlo. Hij studeerde in Culemborg bij pastoor J. B. van Oy. Van 1865 tot 1869 deed hij zijn voortgezette studie in Rijsenburg. Op 10 augustus 1869 werd hij door de hoogwaardige aartsbisschop A.J. Schaepman tot priester gewijd. Zijn eerste taak duurde slechts drie dagen. Hij assisteerde bij het 40-uren gebed in Lathum in het begin van november 1869. Vervolgens stond hij als assistent in Everdingen tot maart 1871. Toen moest hij wegens ziekte rust nemen. In juni 1871 werd hij benoemd tot kapelaan in Wegdam tot november 1874. Vervolgens werd Hofman kapelaan in Heino. Na negen jaar werd hij aangesteld als pastoor van Hertme en Zenderen. Daar deed hij op 26 februari 1885 zijn intrede. Hij bleef ruim tien jaar werkzaam. Uiteindelijk werd Hofman naar Hilversum geroepen, waar hij in de namiddag van 9 augustus 1895 zijn intrede deed. De nieuwe pastoor was vooral actief voor het katholieke beroepsonderwijs. De R.K. Werklieden Vereniging St. Jozef kreeg een eigen gebouw dankzij zijn lobbywerk bij de gemeente. Hofman zegende dit gebouw op 11 juli 1897 plechtig in. Dr. Schaepman sprak daarbij de feestrede uit. Ook de katholieke meisjesscholen werden uitgebreid en er werd een R.K. Jongensschool gesticht. In juni 1903 kocht de gemeenschap 20.000 m2 grond aan de Eikbosserweg voor een meisjespatronaat en een nieuwe katholieke begraafplaats. Onder Hofmans bestuur kwam een tweede parochiekerk tot stand, terwijl hij ook voor de derde nog de eerste steen heeft gelegd. Hij was ook actief in de inrichting van de Vituskerk. Het huidige smeedijzeren doophek, ontwerp van Dr Cuijpers, werd in 1896 geplaatst. In de loop van het jaar 1896 werden de kapitelen van de pijlers alle gebeeldhouwd. In hetzelfde jaar werd het hoogkoor versierd met twee fraaie H. Hartbeelden, uit de werkplaats van W. Mengelberg te Utrecht. In 1899 werd in het priesterkoor en vóór alle altaren een mozaïekvloer gelegd. Vele ramen werden vervangen door glas-in-lood. Hij liet beelden plaatsen van de H. Vitus vóór het hoofdportaal, en van de H. Gerardus Majella in de kerk. Er kwamen koperen kaarsenstandaards voor de H. Hartbeelden en voor de paaskaars, en twee massief koperen lichtdragende engelen op de communiebank. Op 15 augustus 1909 herdacht pastoor Hofman zijn 40-jarig priesterjubileum. Als cadeau kreeg hij een bedrag aangeboden voor centrale verwarming in de kerk. Dit plan ging niet door omdat de Aartsbisschop het niet volledig bevond. Bovendien bleef de opbrengst van de collecte ver beneden de prijs die voor een centrale verwarming werd gevraagd. Kapelaan F.L. Stockmann stelde voor om het ontvangen bedrag aan pastoor Hofman te geven met vermelding van de intentie van de gevers. Andere geschenken waren o.a. een mooi beeld van de Onbevlekte Ontvangenis, aangeboden door de meisjes van het groot en klein patronaat, en een kostbaar velum vervaardigd en geschonken door de Eerwaarde Zusters van de R.K. Ziekenverpleging. Als herinnering aan zijn jubileum schonk pastoor Hofman drie nieuwe klokken aan de Vituskerk. De grootste klok kreeg het Latijns opschrift: Divino numini in honorem S. Theodori dedit me Joan. Theod. Hofman huius curae parochus quadracesimo sacerdotii suam. Expleto, die feste S. Laurentii MCMIX. Het opschrift op één van de andere klokken luidde: “Ter ere van de H. Gregorius, gegeven door Gerrit Veen Frz. en H.M. Staal bij de kerkelijke viering van hun 25 jarig huwelijksfeest te Hilversum 10 mei 1853.” Op de derde klok stond: “Sancta Maria Mater 1880”. Ook gaf de pastoor een prachtig vloerkleed voor het priesterkoor. Het was vervaardigd in kruissteek op stramien, en tien dames van de kerkwerkvereniging besteedden gedurende een drie jaar wekelijks enige uren aan het kleed. Toen het eind 1912 gereed kwam, was pastoor Hofman al benoemd tot deken van Amersfoort. in die periode werd hij ernstig ziek. Op 30 september 1913 overleed pastoor Hofman. Op zijn eigen verzoek werd hij niet bijgezet in de grafkelder onder de kapel, maar begraven op het kerkhof.

De volgende pastoor van de Vitus was Reinier van den Hengel (zie portret). Hij was afkomstig uit Hamersveld, waar hij werd geboren op 27 februari 1870. Na zijn theologische studie in Culemborg en Rijssenburg werd Van den Hengel op 15 augustus 1895 gewijd tot priester. Hij werd in 1895 benoemd tot kapelaan in Slagharen, en het volgende jaar als kapelaan in Wolvega. In oktober 1899 werd hij aangesteld als kapelaan in de St. Walburgiskerk in Arnhem. Hier werkte hij tien jaar. In 1909 werd hij benoemd tot pastoor in Dokkum, voordat hij in oktober 1913 werd benoemd tot pastoor van de Vituskerk. Op 17 oktober deed hij zijn intrede in Hilversum. Pastoor Van den Hengel werd van het station afgehaald door zijn kapelaans J.A. Alfrink, B.J. Lowes en Th.A.M. Oostveen en de kerkmeesters H. de Wit Jr., J.A.B. van der Heijden, G. de Wit en P. Andriessen. De Deken van Utrecht, kanunnik B.A. de Wit, installeerde de nieuwe pastoor. Na de Hoogmis volgde een receptie met de besturen van bijna alle katholieke verenigingen. Op zondagmiddag 9 november bezocht de pastoor het bestuur van de St. Joseph Werkliedenvereniging. Deze vereniging telde destijds circa 500 leden, en was een koepelorganisatie voor vakorganisaties, verschillende liefhebberijverenigingen, een spaarkas en een liefdadigheidsafdeling “Hulp in Nood”. Pastoor Van den Hengel bestelde vrijwel direct vier nieuwe kerkklokken voor de Vituskerk, hoewel de ‘oude’ pas een paar jaar in gebruik waren. Deze klokken bleven 40 jaar in de kerk hangen tot ze in 1944 door de Duitse bezetter werden weggehaald. In februari 1914 kwam de R.K. Vrouwenbond tot stand, waarvan pastoor Hengel geestelijk adviseur was. Op initiatief van deze bond (met voorzitster mevr. Beukers-Keller) werd de RK-vereniging “Hulp in het huisgezin bij ziekte” opgericht. Deze vereniging werd onder de bescherming van de H. Liduina gesteld. Mej. B.M. Veen werd de eerste presidente. Daarnaast was de pastoor medestichter van de Burgerjongelingen Vereniging voor jongeren en jongvolwassenen, gesticht in 1917. Een jaar later hielp de pastoor met de oprichting van de openbare RK leeszaal en bibliotheek in het St. Vitushuis op de Groest. Tijdens de moeizame financiële situatie van de Eerste Wereldoorlog hielp de pastoor met het in standhouden van de RK Hogere Burgerschool direct na de oprichting. De start van deze Hogere Burgerschool vond plaats onder financieel moeilijke omstandigheden. Het is vooral pastoor Van den Hengel geweest die de school in de eerste jaren overeind heeft gehouden. Een belangrijke gebeurtenis is dat in 1922 het dekenaat Hilversum werd heringericht. Pastoor Van den Hengel werd direct benoemd tot deken. Net als zijn voorgangers heeft deken Van den Hengel ook veel betekend voor de inrichting van de Vituskerk, uiteraard gesteund door weldoeners en weldoensters. In het archief staan vele geschenken benoemd, zoals: een kerstkribbe (1919); de piëta (1921), twee koperen elektrische kronen (1922), een aantal geschilderde ramen, de sacramentramen in 1917 en volgende jaren; een nieuwe versiering van de doopkapel (1924), en een beeld van de H. Theresia (1927). De indrukwekkende voorstelling van het laatste oordeel, boven de hoofdingang van de kerk, de beschildering van het muurvlak bij het Vitusaltaar, van het priesterkoor en enige zijaltaren zijn aan deken Van den Hengel te danken. Het bleek wel dat hij een gewaardeerde pastoor was. Toen hij op 15 augustus 1935 zijn 40-jarig priesterjubileum vierde, deed De Gooische Post daarvan een uitgebreid verslag. Een jaar later vroeg deken Van den Hengel aan de Aartsbisschop ontslag wegens gezondheidsredenen. Hij vertrok daarna terug naar zijn geboorteplaats Hamersveld op 21 augustus 1936. Hier overleed hij op 25 oktober 1952 op de gezegende leeftijd van 82 jaar. Zijn neef Mgr. Van den Hengel leidde de H. Requiemmis in de parochiekerk van Hamersveld. Deze neef was lange tijd rector was geweest van de St. Ludgerus kweekschool te Hilversum. Het stoffelijk overschot van pastoor Van den Hengel werd vervoerd naar Hilversum, waar hij op de begraafplaats aan de Bosdrift werd begraven op 29 oktober 1952.

Henricus Franciscus Frank (zie portret) was afkomstig uit een gezin waaruit vier jongens tot priester werden gewijd. Hij was geboren te Groenlo op 27 januari 1892 en tot priester gewijd op 10 augustus 1915. Vervolgens werd hij eerst assistent te Elden (Gld), daarna benoemd tot kapelaan te Enschede (1919, in de H. Jacobusparochie). Het jaar daarop  werd hij professor en directeur van het Groot-Seminarie te Rijsenburg (1920-1935). Nadat hij een jaar deken en pastoor te Breukelen was, werd hij op 11 augustus 1936 aangewezen om de vacature te vervullen die was ontstaan toen Deken Van den Hengel vertrok uit Hilversum. Op vrijdagavond 21 augustus werd hij als nieuwe deken in de Vituskerk geïnstalleerd. De installatie werd verricht door deken P.J.M. Sandkuyl van Amersfoort, waarbij als getuigen fungeerden pastoor J.C.A. Frank en president G.C. Hartmann. Kapelaan J.H.A. Hendriks fungeerde als ceremoniaris. Pastoor Frank verving vrijwel direct een gedeelte van de kerkbanken in de Vituskerk. Hij wilde radicaal afscheid nemen van klasseverschillen binnen de kerk. De armenbanken werden qua vormgeving gelijk aan de andere banken. Wel zaten de vrouwen destijds nog vanaf het priesterkoor gezien rechts, en de mannen links. Afgezien daarvan stond hij het iedereen toe om vrij te gaan zitten waar hij of zij dat wilde. Deken Frank nam ook het initiatief voor gebrandschilderde ramen achter in de kerk. Deze werden geleverd door kunstenaar Henri Jonas. Het plan was dat de ramen het Credo uitbeelden. Vanwege de oorlog 1940-’45 en door de dood van de Jonas is het plan maar gedeeltelijk gerealiseerd. De glasbrander Mestrom heeft het derde en vierde raam in de noordermuur afgemaakt. Pastoor Frank gaf eerder al opdracht voor de realisatie van het rustaltaar bij de sacristie (1938) en voor de Mariakapel, waarvoor de beeldhouwer Mari Andriessen het Mariabeeld leverde (1950). In 1937 kwam er ook de eerste geluidsinstallatie en de mechanisering van de klokken door vier elektrische motoren in 1939. Op sociaal gebied was de pastoor zeer actief. Hij richtte het Sociaal Caritatief Centrum op. Door zijn toedoen vestigden zich de “Juliaantjes” in Hilversum, die hulp boden aan gezinnen. Pastoor Frank was bij de initiefnemers voor de uitbreiding van de  RK Hogere Burgerschool tot RK Lyceum, waaraan daarna nog een middelbare meisjesschool werd verbonden. Hij was actief lid van het bestuur van de RK Ziekenverpleging, het Wit-Gele Kruis en het Medisch Opvoedkundig Bureau. De tuin achter de kerk stond in de volksmond bekend als het ‘bos’. Deze tuin werd opnieuw ingedeeld. Toen na de oorlog bleek dat de klokken van Petit Fritzen waren omgesmolten door de Duitsers, gaf hij opdracht voor de vervaardiging van nieuwe klokken aan klokkengieterij Van Bergen te Heiligerlee. De vijf nieuwe klokken werden op 7 september 1947 plechtig geconsacreerd door de Vicaris-Generaal Mgr Th. Huurdeman. De opschriften van de klokken zijn van de dichter Gabriël Smit. In 1953 verzocht Deken Frank om gezondheidsredenen ontheffing van een deel van zijn taken. Met ingang van 1 september 1953 verleende de Aartsbisschop Coadjutor Mgr. B.J. Alfrink hem eervol ontslag als pastoor van de St. Vitusparochie. Hij is 17 jaar pastoor geweest. Deken Frank vroeg de parochianen om zijn afscheidsgeschenk te besteden aan de Vituskerk. Uiteindelijk bracht de collecte zoveel op dat de uurwerken en het kruis op de toren elektrisch verlicht konden worden. Op 16 oktober prijkte het verlichte kruis op de toren, terwijl de vier klokken in lichtende cijfers die avond de tijd aangaven. Op zondag 4 oktober werd het geschenk symbolisch aan Deken Frank aangeboden op een druk bezochte afscheidsreceptie. Na afloop hiervan kwam Mgr. dr. B.J. Alfrink persoonlijk deken Frank mededeling doen van de benoeming tot geheim kamerheer van Z. H. Paus Pius XII. Deken Frank verhuisde naar Koningstraat 40. Bij gelegenheid van zijn veertigjarig priesterschap kwam de burgemeester van Hilversum hem verrassen met de benoeming tot Officier van Oranje Nassau. Bij deze gelegenheid werd aan de jubilaris een geschilderd portret aangeboden. De schilder was Theo van Delft. Toen in februari 1956 het dekenaat Hilversum bij het bisdom Haarlem-Amsterdam werd ingedeeld, werd Deken Frank door bisschop Mgr. J.P. Huibers in de pastorie van Laren benoemd tot kanunnik van het kathedrale kapittel van St. Bavo te Haarlem.

Franciscus (F.J.M.) van Gendt (zie afbeelding rechts) was pastoor in de Vitus in de periode 1953-1968. Hij werd in Utrecht geboren op 30 september 1901. Na zijn priesterwijding op 25 augustus 1925 volgde zijn benoeming tot assistent te Arnhem, later tot kapelaan in Ulft en Hengelo. In 1953 werd hij benoemd tot pastoor te Neede, waar hij maar kort geweest is, omdat pastoor van Gendt naar Hilversum geroepen werd om de taak van pastoor Frank over te nemen. Een belangrijk onderdeel van zijn werk was de oprichting van een katholieke schoolraad ten behoeve van het katholiek onderwijs in ‘t Gooi.

De opvolger was pastoor Johannes Gerardus van Veen (zie afbeelding links). Hij was pastoor in de Vitus van 1968-1996. Han van Veen werd geboren te Leidschendam op 15 december 1922. Hij volgde zijn priesteropleiding aan de seminaries te Hageveld en Warmond en werd op 3 juni 1950 gewijd in de St. Bavo basiliek in Haarlem. Hij is kapelaan geweest in Stompwijk, Warmenhuizen en Hoorn. Later ook in de Heilig Hartkerk in Hilversum en vervolgens in Amsterdam. Hij werd in 1968 pastoor van de St. Vituskerk als opvolger van pastoor van Gendt. Bijna twintig jaar later werd pastoor van Veen ook pastoor van de St. Willibrordparochie aan de Van Riebeeckweg in Hilversum. Een onbezorgde tijd was het niet, vanwege de opheffing van de St. Annaschool aan de Groest in 1985. De St. Vituskerk kwam in 1979 onder toezicht van de Monumentenwacht. Na een eerste onderzoek bleek dat de vier kleine torens volkomen doorgeroest waren en vervangen moesten worden. In totaal is Mgr. van Veen 29 jaar pastoor van de St Vituskerk in Hilversum geweest. Na zijn emeritaat ging hij wonen in een van de nieuwe flats in Kerkelanden. Zijn huishoudster Zr. Hermandine keerde terug naar het moederhuis van de “Zusters onder de Bogen” in Maastricht. Pastoor Van Veen is in Zeist overleden op 9 juli 2010.

Jacobus Joseph Quadvlieg werd op 9 juli 1962 geboren te Breda. Hij volgde zijn priesteropleiding aan het seminarie Rolduc, waar hij op 28 mei 1988 tot priester werd gewijd. Quadvlieg was enige jaren kapelaan van de Bartholomeüs-parochie in Meerssen (L.), daarna werd hij tot kapelaan benoemd in Weert in augustus 1990. Vanaf 1997 tot 2000 was hij pastoor van de St. Vituskerk in Hilversum. Pastoor Quadvlieg is op 23 oktober 2023 benoemd tot Ridder in de Heilige Militaire Constantijnse Orde van Sint – Joris.

Zijn opvolger Gerardus Hendrikus Bernardus Bruggink werd geboren te Oldenzaal op 11 juni 1950. Hij studeerde aan het grootseminarie Rolduc en werd op 31 mei 1980 tot priester gewijd. Pastoor Bruggink is pastoor van de St. Vituskerk in Hilversum geweest van 2000 tot 2010. In die tijd moest de Vituskerk gerestaureerd worden. De restauratie duurde tien jaar, verliep voorspoedig en bleef binnen het budget. In 2001 werd pastoor Bruggink tot deken van het dekenaat Hilversum benoemd. Daarna in 2012 werd hij benoemd tot rector van de Tiltenberg in Vogelenzang. Dr G. Bruggink is op 24 maart 2021 gepromoveerd op een kerk­his­to­ri­sch onderwerp, namelijk het primaat­schap bij paus Innocentius III. Vica­ris Bruggink is bis­schop­pe­lijk vica­ris, proost van het kapit­tel, docent kerkge­schie­de­nis en rector van de diaken­oplei­ding. Hij is pries­ter-assis­tent in de regio Heems­kerk-Beverwijk-Castricum-Wijk aan Zee.