1786: Bernard van der Linden, uit Utrecht, kwam op 2 juli 1786 als eerste kapelaan hier aan en verkreeg in Den Haag zijn admissio op 8 augustus. In of vóór februari 1791 vertrok hij uit Hilversum. In januari 1794 werd hij kapelaan in het Dorstige-hart-steegje te Utrecht. Op 24 september 1797 werd hij de eerste pastoor van Vreeswijk, daarna de derde pastoor in Hilversum.
1791: Gerard van der Hoeven stond op 4 februari 1791 als kapelaan. Op 15 augustus 1797 werd hij de eerste pastoor van Oudenrijn.
1784: Leopold Pastijn, Witheer van de Abdij van Postel, gewijd op 18 september 1784, was kapelaan bij pastoor J. Nanning. Hij diende eerst te Hoogland tot april 1784, daarna te Hilversum tot maart 1803, tot hij werd overgeplaatst naar Schalkwijk.
1803: Arnold van Zeeland, gewijd in 1803, staat tot juni 1805 geregistreerd als kapelaan. Hij vertrok naar Maarsen in 1807, waar hij overlijdt op 22 december 1809.
1807: Wilhelm Smiets, gewijd in 1799, staat als kapelaan in Hilversum gedurende 1807-1808 en 1810. In 1810 werd hij benoemd tot pastoor te Kortenhoef en in 1815 te Benschop.
1811: Cornelis Philip Swildens, gewijd in 1805, was tot 1807 kapelaan te Werkhoven. Daarna kapelaan te Bunnik tot 1810 en in Hilversum aangesteld in 1811. Hij wordt in 1814 tot pastoor te Varik benoemd, in 1814 te Loenersloot, en in 1839 te Laren. Daar neemt hij ontslag op 1 mei 1842. Swilders overleed te Amsterdam op 22 januari 1849.
1813: Anton van Dam uit Utrecht werd gewijd op 11 juni 1811. Hij werd aangesteld tot kapelaan in Hilversum tot 1813, daarna te Culemborg tot 5 juni 1816, vervolgens te Ankeveen tot mei 1817, uiteindelijk te Utrecht. Hij werd benoemd tot pastoor van Schoonhoven, tenslotte van Vianen.
1814: Gerard van Grieken, uit Uithoorn, werd gewijd op 2 juni 1811. Hij is benoemd tot kapelaan te Vleuten, en staat daar tot april 1814. Hij blijft daarna de servitor tot in april 1815, wordt dan kapelaan te Haastrecht en in het voorjaar van 1819 pastoor te Everdingen, daarna te Wijk bij Duurstede, eindelijk te Soest.
1814: Joannes van Everdingen, uit Cabauw, gewijd 17 juli 1814, wordt kapelaan te Hilversum, dan te Santvoort, daarna weer te Hilversum tot 1822 toen hij pastoor werd te Varik, gaande in 1826 naar Vleuten.
1816: Joannes van Stekelenburg, uit ‘t Waal gewijd 19 augustus 1813, werd kapelaan te Hoogland tot 1816, te Werkhoven, daarna te Hilversum tot 1821, wordt dan pastoor te Baarn en Santvoort.
1826: Adrianus Blom, uit Woerden, gewijd 27 augustus 1820, werd eerst kapelaan te Loenersloot, stond hier in april 1826 en vervolgens tot 1830, en komt op 1 september van dat jaar als pastoor te Vreeswijk en gaat in april 1839 naar Loenersloot.
1830: Van der Pol, sinds september 1830 kapelaan.
1831: Henricus Adrianus de Bruin, uit Utrecht, gewijd 20 augustus 1830, staat in april 1831 als kapelaan alhier, vervolgens te Naarden, overleden te Utrecht 28 februari 1840.
1836: Henricus Joannes Holterman, uit Culemborg, gewijd 20 september 1828, werd in 1831 kapelaan te Beesd, staat in 1836-1837 in Hilversum. Hier heeft hij de Gedenkschriften van kardinaal Pacca vertaald en in 1834 te Utrecht in druk uitgegeven. In 1839 en 1840 stond hij als kapelaan te Vinkeveen, werd in het begin van 1841 pastoor te Varik, doch ging nog in ‘t zelfde jaar over naar Naarden.
1838: Petrus Mokking, geboren te Odijk, gewijd 15 augustus 1838, schijnt direct kapelaan in Hilversum te zijn geworden, en wordt in 1844 verplaatst naar de Catharijnekerk te Utrecht.
1844: Joannes van Vuuren, uit Montfoort, gewijd 10 augustus 1836, kapelaan te Weesp in juni 1837, dan te Utrecht in het Dorstige Hartsteegje, vervolgens in Willebrord tot 1841, daarna te Montfoort 1841 tot 1844, in Hilversum tot 1845, ten slotte in Teckop tot 1848. Daarna werd hij pastoor te Varik, waar hij uit zijn ambt werd gezet.
1845: Henric. Joannes de Bruin, uit Utrecht, gewijd 16 oktober 1843, was kapelaan te Hamersveld tot 1845, te Hilversum tot 1846, te IJsselstein tot 1847, later pastoor van Lathum en van Everdingen.
1846: Everard de Jong uit Amersfoort, is kapelaan in Hilversum tussen 1846 en 1849, gaat dan naar de Herenstraat-kerk te Utrecht en wordt op 25 februari 1851 pastoor te Schoonhoven.
1846: Petrus Joannes Romijnders uit Montfoort, gewijd 9 april 1838, kapelaan te Soest tot 1843, te Hoogland tot 1846, te Hilversum tegelijk met de Jong tot 1849, wordt dan pastoor te Kortenhoef, vervolgens te Cothen.
1849: Joannes Henkes uit Amersfoort, gewijd 15 augustus 1841, kapelaan te Maarssen tot 1843, te Utrecht in de Twijnstraat tot 1849, te Hilversum kapelaan en deservitor tot 1852; wordt dan pastoor te Muiden.
1850: Aloys. Joseph Franciscus Oosterbaan, gewijd 12 augustus 1849, wordt eerst kapelaan te Cabauw, in 1850 aangesteld als tweede kapelaan te Hilversum, gaat in 1851 naar de Lieve-Vrouwe-kerk te Utrecht en wordt later pastoor te Baarn.
1851: Cornelis Richard Vermolen, uit Amersfoort, gewijd 15 augustus 1851, is tweede kapelaan in Hilversum tot 1852, gaat dan naar de Catharijnekerk te Utrecht, wordt in 1862 pastoor te Naarden, in 1873 in Hilversum.
1852: Joan. Francisc. de Jong uit Weesp, gewijd 15 augustus 1852, wordt direct kapelaan te Hilversum, is na de dood van pastoor Maassen er deservitor en gaat in 1854 naar Rotterdam.
1853: Wilhelm Alenbeek, gewijd 15 augustus 1853, wordt aanstonds hier tweede kapelaan bij de Jong, verdwijnt in 1854.
1854: Petrus Ignat. Gast, uit ‘s ‘s-Hertogenbosch, gewijd 6 juni 1852, hier kapelaan 1854-1855, gaat terug naar N. Brabant en wordt kapelaan te Strijp.
1854: Gerard Peters, geb. te Wychen, gewijd 10 augustus 1854, is hier 2e kapelaan 1854-1857, gaat van hier naar Rijsenburg.
1855: Wilhelm. Joann. van de Wiggelaar, uit de Graaf, gewijd 10 juni 1854, werd hier kapelaan om het eind van maart 1855 en ging in 1860 naar Kampen, werd later pastoor in ‘t Gooi.
1854: Joannes Wennekers, uit Arnhem, gewijd 15 augustus 1848, is kapelaan te Zieuwent tot 1854, te Raalte tot 1854, te Hilversum tot december 1858, gaat dan als pastoor naar Warrega.
1870: Theodor. Anton. Joseph. Bluemers, van Arnhem, gewijd 10 augustus 1869, werd in 1870 kapelaan te Hilversum, gaat in maart 1871 naar Montfoort als rector bij de Nonnen, wordt in september 1872 kapelaan te Oudzevenaar; in 1886 werd hij de eerste pastoor van Kilder.
1871: Severinus Asma, uit Bakhuizen, gewijd 10 augustus 1864, wordt kapelaan te Leeuwarden tot 1869, te Lensmeer tot maart 1871, te Hilversum tot juli 1873, in St Marie te Utrecht tot 1877; in het midden van October 1877 werd hij pastoor te Frederiksoord, later te Colmschaken.
1858: Th. Hoos uit N. Brabant, hier kapelaan van december 1858, gaat in 1861 naar ‘t Weeshuis te Utrecht.
1860: August Albert Herman Gerrits, van Roosendaal, gewijd in 1859, kapelaan alhier van 1860, gaat als pastoor van Gorsel, in 1872 naar Steenwijk.
1861: Wilhelm Wessels uit Utrecht, gewijd 16 augustus 1857, wordt kapelaan in ‘t weeshuis te Utrecht tot 1861, dan te Hilversum tot 1870, wordt dan pastoor te Doetinchem, later te Zevenaar.
1864: Willem Verhoeven, van de Osseward onder Herwen, gewijd 10 augustus 1863, is kapelaan te Hilversum tot september 1846, te Ulft tot juni 1865, te Rietmolen tot 1869, te Groenlo tot juli 1872, tot slot te Utrecht buiten de Witte Vrouwenpoort tot hij wordt aangesteld als pastoor te Putten, later te Ootmarsum.
1873: Joan. Hubert. Hooyman uit Duiven, gewijd 10 augustus 1862, komt in juli 1873 van Indoormik en Heteren naar Hilversum als kapelaan en wordt in januari 1875 pastoor te Lemmer, later te Irnsum.
1875: Joann. Lambert Hoebink van Soesterberg, gewijd 10 augustus 1867, werd in 1868 assistent te Hengelo, komt van daar herwaarts in januari 1875, en blijft tot hij in ‘t begin van maart 1883 pastoor wordt te Assen.
1876: Bernard. Henric. Berndes uit Harlingen, gewijd 10 augustus 1867, komt in september 1876 van Vinkeveen naar Hilversum en blijft totdat hij in juli 1882 pastoor wordt te Warrega. Bij zijn sterven schonk hij 250 gulden aan de kerk alhier, onder beding van H. Diensten gedurende 20 jaar.
1882: Joann. Paul. Reymer uit Griethuizen bij Elten, gewijd 15 augustus 1870, wordt assistent te Winschoten, dan kapelaan te Doesburg van juli 1872, dan te Hilversum van december 1882, gaat begin juli 1886 als pastoor naar Winschoten en in 1899 naar Soest.
1883: Georgius Martinus Meyknecht, uit Sappemeer, gewijd op 15 augustus 1875, wordt assistent op de Zandberg, daarna kapelaan te Didam van 1877 te Heyno van 1879, te Hilversum van 1883, te Amersfoort in St Marie van september 1890.
1886: Theodor. Albert. Smit, uit Deventer, gewijd 15 augustus 1883, werd in 1884 kapelaan te Zandberg, in het begin van juli 1886 te Hilversum, in het begin van september 1889 te Hoogland, in 1891 te Utrecht buiten de Witte Vrouwen, in 1895 te Zwolle in St. Michiel; in 101 werd hij pastoor te Gesteren.
1889: Petrus van den Oever uit Harlingen, gewijd 10 augustus 1881, sinds 1883 assistent te Netterden en sinds 1884 te Everdingen, van 1886 kapelaan te Wijk bij Duurstede, van de aanvang van de Herfstmaand 1889 te Hilversum, wordt in 1900 pastoor te Wijnbergen, en overleed in het St. Elisabeth Gasthuis te Arnhem 16 november 1901.
1890: Rudolph Joan. Anton. Janssen uit Aalten, gewijd 15 augustus 1882, komt in 1884 als assistent te Bakhuizen, is van 1886 kapelaan te Uithuizen, van midden september 1890 te Hilversum tot maart 1900, wordt dan de eerste pastoor van St. Josephkerk te Utrecht.
1895: Herman. Wilhem. Aloys. van der Waarden uit Herwen en Aerdt, gewijd 15 augustus 1892, assistent te Kortenhoef van 1894, derde kapelaan te Hilversum van 13 september 1895, gaat op 10 juni 1904 als rector naar ‘t gesticht van St Jan de Deo te Utrecht.
1900: Henric. Anton Joseph. Longinus Osse uit Weerselo, gewijd 15 augustus 1897, wordt in 1899 kapelaan te Albergen, komt op 2 maart 1900 als kapelaan alhier en gaat op ‘t eind van oktober 1902 vanwege ziekelijkheid als assistent naar Delden; later rector van ‘t instituut St Joseph te Zevenaar.
1900: Francisc. Ludovic Stockman uit Dokkum, gewijd 10 augustus 1896, kapelaan te Slagharen sinds 1898, dan te Hilversum sinds 2 oktober 1900, benoemd tot pastoor te Utrecht St. Antoniuskerk april 1910.
1902: Bernard Albert Nieuwenhuis van Ulft, gewijd 15 augustus 1895, is van 1895 assistent te Kamerik, van juni 1897 te Doesburg, wordt op 11 november 1898 kapelaan te Boerhaar en op 31 oktober 1902 te Hilversum, vertrekt op 10 februari 1909 naar Arnhem om daar de vijfde parochie op te richten.
1904: Joann. Henric. Alfrink uit Nijkerk, gewijd 15 augustus 1902, sinds 13 februari 1803 kapelaan te Loenersloot, en alhier sinds 10 juni 1904; vertrekt op 4 september 1917 naar De Bildt als pastoor van de parochie van de H. Michaël.
1909: Bernardus Josephus Lowes, geboren te Blijham, parochie Winschoten, de 22 april 1877, gewijd tot priester 15 augustus 1903, benoemd tot kapelaan te Etten op 11 november 1904, benoemd tot kapelaan te Denekamp op 25 januari 1906, benoemd tot kapelaan te Hilversum op 19 februari 1909, benoemd tot pastoor van de parochie van de H. Antonius Abt te Vriezenveen op 6 mei 1919.
1910: Wilhelmus Arnoldus Jozef Maria Oostveen, geboren te Utrecht 1 mei 1883, priester gewijd 11 augustus 1907, kapelaan te Slagharen 4 oktober 1907, kapelaan te Hilversum (St. Vitus) 8 april 1910; benoemd tot pastoor te Oosterbierum (Fr.) de 10 juni 1924.
1917: Gerhard Christiaan Hartsmann, geboren te Enschede op 7 november 1890, priester gewijd op 6 augustus 1914, benoemd assistent te Loenen op de Veluwe op 28 augustus 1914, vandaar overgeplaatst als kapelaan naar Hilversum op 4 september 1917, en met ingang van 15 september 1922 benoemd tot professor op het groot seminarie Rijsenburg te Driebergen en op 27 oktober 1933 geïnstalleerd als pastoor van Zeist.
1919: Albertus Theodorus Gerardus Hamers, geboren te Amersfoort op 18 juni 1883; priester gewijd op 15 augustus 1908; kapelaan benoemd te Herwen op 23 december 1908; kapelaan benoemd te Deventer in mei 1911; kapelaan benoemd van St. Vitus te Hilversum op 12 mei 1919; daarna tot kapelaan benoemd van St. Ludgerusparochie te Zuilen bij Utrecht op 26 november 1920.
1920: Melchior Fredericus Batenburg, geboren te Soest op 20 oktober 1891; priester gewijd in de kathedrale kerk te Utrecht op 15 augustus 1917, litt. Neerl. Cand. aan de Rijksuniversiteit te Utrecht op 22 oktober 1920, benoemd kapelaan van de St. Vitusparochie te Hilversum op 26 november 1920; en vandaar overgeplaatst als professor aan het klein seminarie te Culemborg op 7 oktober 1921. In 1934 werd hij benoemd tot pastoor te Drempt.
1921: Petrus Paulus Antonius Maria Braam, geboren te Terborg op 29 juni 1896; priester gewijd op 15 augustus 1920 in de kathedrale kerk te Utrecht; benoemd tot kapelaan te Veendam op 3 december 1920, benoemd tot kapelaan van de St Vitusparochie te Hilversum op 7 oktober 1921, benoemd tot rector der St. Ludgerus Kweekschool te Hilversum op 19 augustus 1927.
1931: Leonardus Joannes de Wit, geboren te Oudenrijn op 25 oktober 1888, priester gewijd op 10 augustus 113, kapelaan benoemd te Wegdam op 13 februari 1914; benoemd tot kapelaan te Hoogland op 7 mei 1915; benoemd tot oprichter en eerste pastoor van de vijfde parochiekerk St Joseph te Hilversum op 21 september 1931.
1924: Hermanus Bartholomeus Antonius Goossens, geboren te Utrecht op 7 augustus 1893; priester gewijd te Utrecht op 15 augustus 1918; kapelaan te Eemnes van 3 februari 1919 tot 15 april 1921; daarna kapelaan te Kampen tot 20 juni 1924 en daarna kapelaan in de St. Vitus parochie te Hilversum. Benoemd tot pastoor te Klazinaveen (Drenthe) op 20 september 1935.
1927: Franciscus Antonius Frank, geboren te Groenlo op 5 juli 1901; priester gewijd te Utrecht op 16 augustus 1925, tot kapelaan benoemd te Cothen op 11 september 1925, en benoemd tot kapelaan in de St. Vitusparochie te Hilversum op 19 augustus 1927; tot diocesaan directeur van het K.J.V. in het Aartsbisdom te Utrecht op 17 oktober 1932. Overleden te Gorssel op 14 september 1938.
1931: Joannes Henricus Arnoldus Hendriks, geboren te Deventer op 14 april 1895, priester gewijd te Utrecht op 15 augustus 1919; tot kapelaan benoemd te Rossum op 19 september 1919; tot kapelaan in Breukelen op 15 september 1922, tot kapelaan in Harlingen op 12 februari 1926, tot kapelaan van St. Vitus te Hilversum op 14 augustus 1931, tot pastoor te Hooglanderveen op 31 december 1936.
1932: Joes Bernardus Hermanus Westerman, geboren te Lichtenvoorde op 23 februari 1901; priester gewijd te Utrecht op 15 augustus 1924, tot kapelaan benoemd te Angeren op 12 september 1924; tot kapelaan te Deurningen vanaf 30 december 1925; tot kapelaan te Sneek op 4 oktober 1929; tot kapelaan van de St. Vitus te Hilversum op 21 oktober 1932; benoemd tot pastoor te Martensbroek m.i.v. 20 januari 1942.
1935: Frits Gerben Louis van der Meer, geboren te Bolsward op 11 november 1904, en aldaar in St. Martinus gedoopt. Priester gewijd in de kathedraal te Utrecht op 22 juli 1928. Benoemd tot assistent in Oud-Zevenaar op 3 december 1928, aldaar ontslagen op 25 juli 1931. Hij wijdde zich aan de hogere studie van de Christelijke Archeologie van augustus 1931 tot januari 1935. Na gepromoveerd te zijn en de graad van Doctor te hebben behaald aan het “Instituto di Archeologia Christiana” te Rome op 21 december 1934 werd hij tot assistent benoemd te Abcoude op 1 februari 1935 en daarna tot kapelaan aan de St. Vituskerk te Hilversum op 20 september 1935. Met ingang van 28 oktober 1938 benoemd tot lector in de Archeologie en liturgiegeschiedenis aan de R.K. Universiteit te Nijmegen en later tot professor.
1938: Joannes Albertus Lebuinus Maria Snoeren, geboren te Arnhem op 13 augustus 1910. Priester gewijd op 21 juli 1935 en op 23 augustus van dat jaar benoemd tot kapelaan te Aalten. In oktober 1938 benoemd als kapelaan in de St. Vitusparochie te Hilversum als opvolger van dr. F. G. van der Meer. Benoemd tot pastoor te Barneveld op 18 mei 1954.
1937: Franciscus P. A. Mets, geboren 25 augustus 1899 te Dokkum; priester gewijd op 15 augustus 1924. In datzelfde jaar kwam hij in de zielzorg als kapelaan van een van de buitenparochies. In 1926 volgde zijn benoeming tot kapelaan in de St. Josephparochie te Arnhem. Op 6 januari 1937 werd hij als kapelaan van de St. Vituskerk te Hilversum benoemd als opvolger van kapelaan J.H.A. Hendriks, die benoemd was tot pastoor te Hooglanderveen. Kapelaan Mets, die een klasgenoot was van kapelaan Westerman, werd 16 september 1942 tot pastoor te Lemmer benoemd.
1942: Gerardus Bernardus Sanders, geboren te Enschede op 29 mei 1911, priester gewijd op 19 juli 1936; in dat jaar benoemd tot kapelaan in Tubbergen en in 1937 te Goor (O). Als opvolger van kapelaan Westerman, die pastoor was geworden in Martenshoek, kwam kapelaan Sanders eind januari 1942 aan de St. Vituskerk te Hilversum. Goed organisator nam hij o.a. het initiatief tot de oprichting van de Mater Amabilisschool. In januari 1955 werd hij benoemd tot pastoor van Makkum (Fr.).
1942: Franciscus A. Gilzing, geboren te Didam op 27 september 1911, priester gewijd op 1 juli 1936; een maand later volgde zijn benoeming te Nieuw Dordrecht (gemeente Klazienaveen in Drente). In mei 1937 werd hij overgeplaatst naar Montfoort en in oktober 1942 naar de St. Vituskerk te Hilversum als opvolger van kapelaan Mets, die een maand daarvoor was benoemd tot pastoor te Lemmer. Kapelaan Gilzing ontving op 18 april 1951 zijn benoeming tot pastoor (bouwpastoor) te Ens in de Noordoostpolder. Pater Hermans N.S.C. van de Una Sancta, die in de pastorie woont, zal aan de parochiële zielzorg deelnemen.
1954: Franciscus Antonius Sturkenboom, geboren 25 april 1918 te Houten (U). Priester gewijd 25 juli 1943, kapelaan te Munsterse Veld, Emmer Compascuum van 3 december 1943 tot 7 mei 1943. Daarna kapelaan te Apeldoorn tot 1 september 1954 en van daar kapelaan van de St Vitusparochie Hilversum als opvolger van kapelaan Snoeren. In de vacature was tijdelijk voorzien door een pater Franciscaan.
1955: Lambertus Josephus Maria Hakewessel, Geboren te Oosterhout (N.B.) 20 juli 1918. Priester gewijd 25 juli 1943 te Utrecht. Als kapelaan werkzaam geweest te Nijverdal, Ootmarsum, Zevenaar, Enschede, Arnhem (geitenkamp) en van daar in september 1955 overgeplaatst naar de St. Vitusparochie in Hilversum, als vervanger van kapelaan Sanders, die in januari van dat jaar als pastoor naar Makkum (Fr.) was vertrokken. In de vacature was wederom door een pater Franciscaan tijdelijk voorzien.