Op verzoek van de parochianen reisde pastoor T.J. Maassen naar het moederhuis van de Zusters Franciscanessen te Oirschot met het verzoek om hulp. Op 5 juni 1853 arriveerden vijf zusters, die een woning aan de Langestraat konden betrekken. Als overste stond toen aan het hoofd Zr. M. Cecilia (juffrouw Kapteyns). Zij gaf 22 jaar leiding, en overleed op 7 Maart 1875.
Op 13 juni 1853 begonnen de zusters met hun werk in een bewaar- en naaischool. Hier kwamen destijds ongeveer honderd kinderen, vooral omdat dit het maximale aantal was. Al snel breidde het aantal zusters uit, zodat de toegewezen woning te klein werd. Pastoor Smidt zocht daarom naar middelen voor de bouw van een gemeenschapshuis (‘gesticht’). Hij kreeg van weduwe Anna Maria Agnes ten Brink fl. 10.000 voor een nieuw gebouw: zie haar afbeelding links. Hij kocht een terrein ten oosten van de Groest. De eerste steen werd gelegd door Maria Josepha Moorman op 26 maart 1863. Het jaar daarop was de bouw voltooid, zodat het huis op 11 april 1863 door de zusters werd betrokken. In 1878 werd het gesticht uitgebreid met een kapel. Er werd een steen gemetseld met het volgende opschrift: G.A. Willemsen, pastoor alhier legde de eerste steen, 14 mei 1878 en overleed op zijn terugreis van Lourdes, te Parijs op 4 oktober 1878. Zijn afbeelding staat rechts.
Op 26 april 1863 werden de scholen ingezegend. De zusters begonnen met een groep van 300 kinderen. Op 12 mei van hetzelfde jaar werden vier oude vrouwen ter verpleging in het gesticht opgenomen. De schoolgebouwen werden spoedig te klein. Men besloot een nieuw gebouw, de Pius-school, aan de noordzijde te bouwen, en in gebruik te nemen als school voor kinderen uit arme gezinnen. De bouw werd in augustus 1871 begonnen en was op 11 januari 1873 gereed. De financiering werd gedekt door renteloze aandelen van 250 gulden in de school. In 1889 en 1894 moesten de schoolgebouwen alweer uitgebreid worden, en nogmaals in de zomer van 1903.
In augustus 1904 stond Zr. M. Clementine (juffrouw Antonia Snoeys) aan het hoofd. Zij werd geholpen door 40 eerwaarde zusters, waaronder 15 onderwijzeressen. Er waren 563 kinderen: 59 op de burgerschool, 216 op de tussenschool, en 288 op de armenschool. De bewaarscholen werden bezocht door 447 kinderen, waarvan 34 op de burgerschool, 155 op de tussenschool en 258 op de armenschool. Daarnaast was er een naaischool, die plaats bood aan 22 meisjes. De zusters verpleegden 11 bejaarden.
De Vincentius-vereniging had als doel de caritas. Zij legde zich toe op werken van de liefde, ter ondersteuning van zowel de geestelijke als de lichamelijke noden.De Sint Vincentiusvereniging is een internationale Rooms Katholieke vereniging (SSVP = Confédération Internationale de la Société de Saint-Vincent-de Paul). De vereniging is op 23 april 1833 in Parijs opgericht door Fréderic Ozanam, Emmanuel Bailly en 5 bevriende studenten van de Sorbonne in Parijs. Zij bezochten in armoede verkerende gezinnen, hulpbehoevenden, zieken en bejaarden en hielpen zoveel als nodig. Al spoedig groeide het initiatief uit tot een vereniging. De eerste Nederlandse Conferentie werd op 10 februari 1846 opgericht in de sacristie van de Kerk in de Oude Molstraat te Den Haag.
De initiatiefnemers voor de Hilversumse afdeling waren de schilder Antoon Brouwer en burgemeester W. de Wit Gz. Het bestuur bestond verder uit B. Nieuwenhuys, H.P. Lammers en G. B. Fokker. Op 17 juni 1872 werd de vereniging formeel opgericht in één van de klaslokalen van de Pius-school, als lokale afdeling van de Vincentius-vereniging te Den Haag. De heer Borret, voorzitter van de afdeling van Utrecht, vertegenwoordigde het hoofdbestuur in Den Haag. Pastoor Smidt en een kapelaan waren aanwezig, evenals de heren A.H. Hafkenscheid, voorzitter van de bijzondere raad van de Vincentius-vereniging te Amsterdam, G. van Veen en L. Otterbeek, voorzitter en ondervoorzitter van de afdeling Amsterdam en van Rijssen en penningmeester van de afdeling Utrecht. De heer Antoon Brouwer werd de eerste voorzitter. De vereniging hield de bijeenkomsten in de Vincentiuszaal, gelegen ten noordzijde van de kerk.
Op 20 juni 1875 begonnen leden van de Vincentius-vereniging een wekelijkse bijeenkomst voor jongens. Deze bijeenkomst vond plaats op zondagavond, en had als doel om de jongens een gezellige ontmoeting en ontspanning te verschaffen. Uiteraard wilde men de jongens ook weghouden van verleiding op andere plekken. De opkomst en bloei van de Joseph-vereniging was te danken aan de heer G. B. Fokker. In de beginperiode moest St. Joseph zich ‘s zondagsavonds behelpen met een kleine zaal. In 1882 kregen zij van veel gulle weldoeners fondsen voor de bouw van een vast verenigingsgebouw naast het Roomse kerkhof. Op 23 oktober 1882 werd door pastoor Jansen de eerste steen gelegd (zie portret). Op Hemelvaartsdag, 3 mei 1883 werd het gebouw feestelijk in gebruik genomen. De vereniging groeide onder leiding van kapelaan J.P. Reymer. Spoedig was het gebouw weer te klein.
Dit leidde tot de beslissing om St. Joseph als zelfstandige stichting aan te merken. De stichting kreeg nieuwe statuten die op 3 oktober 1884 werden bekrachtigd door de koning. Ook de uitbreiding van de nieuwbouw slaagde naar wens. Op donderdag 8 oktober 1885 had de plechtige inwijding plaats. De vereniging bestond toen uit twee afdelingen, één voor jongere en één voor oudere leden. Goed gedrag was een voorwaarde voor lidmaatschap. Sterke drank was verboden, men moedigde spaarzaamheid aan en besteedde aandacht aan goede manieren. Op 20 juni 1900 vierde St. Joseph zijn zilveren jubileum. Op het eind van 1902 telde de vereniging 105 leden.
De Rooms Katholieke Vereniging ontstond op 13 juli 1876 als sociaal ontmoetingspunt voor ‘vrome’ rooms-katholieken. De oprichters waren A. Brouwer, H. Bijlard, L.J. van der Heijden en J.H. de Wit, bij notariële acte bij notaris W.S.J. van Waterschoot van der Gracht te Amsterdam. Het doel van de vereniging was ‘dat de leden in gezellig samenzijn elkaar leren waarderen en zich aaneensluiten ten goede’. Tot de doelgroep behoorden ook jongemannen. Men hoopte hen ‘door goed gezelschap en gepaste ontspanning voor het gevaar van droeve verleiding te behoeden’. De vereisten voor lidmaatschap waren dat men praktiserend katholiek was, minimaal 25 jaar oud, een jaarlijkse contributie betaalde van fl. 6,-, en als ‘man van eer’ bekend stond. Jongens tussen de 18-25 jaar konden aspirant-leden worden tegen een jaarlijkse bijdrage van fl. 3,-. De vereniging plantte jaarlijks een kerstboom. De takken werden volgehangen met cadeaus die werden verloot onder de arme gezinnen.
De Weldadigheidsvereniging St. Elisabeth kwam tot stand onder invloed van pastoor van de Wetering (zie afbeelding). Feitelijk was St. Elisabeth de vrouwelijke tegenhanger van de Vincentius-vereniging, waarvan tot in de jaren ’50 van de twintigste eeuw alleen mannen lid waren. Vanaf de jaren ’50 fuseerden lokale afdelingen van Vincentius en St. Elisabeth tot gemengde conferenties. In de jaren ’60 en ’70 van de 20e eeuw werden veel conferenties samengevoegd of opgeheven.
Op 10 juli 1895 kwam St. Elisabeth in Hilversum voor het eerst bijeen, en de leefregel van de vereniging werd vastgesteld op 15 september. St. Elisabeth stelde zich als doel om arme zieken en behoeftige kraamvrouwen te bezoeken, om troost, opbeuring en hulp te brengen. Men verzamelde giften van meer vermogende parochianen om deze te schenken aan de armere gezinnen. St. Elisabeth bestond uit werkende leden en ereleden die de stichting van middelen voorzag. Er waren ongeveer 20 werkende leden. De ereleden gaven een jaarlijkse vaste bijdrage van minimaal fl. 250,-. De werkende leden waren zowel gehuwde vrouwen als weduwen die in godsdienstig en zedelijk opzicht onbesproken zijn van gedrag. Het bestuur werd gekozen door de leden, en bestond uit een presidente, vice-presidente, secretaresse, schatbewaarster en twee magazijn-meesteressen. In september 1895 was de weduwe S. Fokker-De Wit presidente.
Op 21 november 1890 ontstond de R.K. Ziekenverpleging als medisch centrum voor katholieken. Initiatiefnemers waren Baron Holt tot Everloo en de deken van de H.Vitus te Hilversum, pastoor J.L.R. Jansen. Zij werden gesteund door de fabrikanten L. Brouwer Willemsz., B. Fokker Jansz. en A.A. de Wit. Men wierf fondsen door een circulaire aan de rijkere katholieken van Hilversum, met het verzoek om een jaarlijkse bijdrage te leveren. De opbrengst bedroeg fl. 4601,93 en een obligatie. Er waren ook schenkingen in de vorm van meubilair, en de commissie kreeg een toezegging van fl. 1100 als jaarlijkse bijdrage.
Op 8 april 1891 passeerde de akte van oprichting bij notaris L. Keuls. Aartsbisschop Mgr. Snickers van Utrecht tekende deze op 24 april (zie afbeelding). Die akte kreeg de titel ‘Statuten der Liefdadigheidsinstelling de R.K. Ziekenverpleging te Hilversum’. In de eerste vergadering op 8 april 1891 werd het bestuur benoemd. Voorzitter was assurateur L.G. Luijkx, en dhr. Brouwer Jansz. was de eerste vice-voorzitter.
Vanwege de snelle bevolkingsgroei in Hilversum voelde het kerkbestuur van de St. Vitus aan het einde van de 19e eeuw de noodzaak voor een tweede parochie in Hilversum. Het kerkbestuur ondernam meerdere pogingen om grond aan te kopen voor de kerk en pastorie, maar in het begin zonder succes. Eindelijk slaagde het kerkbestuur erin het terrein aan te kopen, gelegen aan de Lage Naarderweg en Koninginnestraat. Het terrein behoorde aan notaris Perk. Het aankoopbedrag was fl. 42585,36. De koop werd in een brief gedateerd op 23 juni 1903 goedgekeurd door de Aartsbisschop van Utrecht. Vrij snel daarna werd ook het aangrenzende stuk grond aangekocht van J.C. Lasonder voor fl. 3055,-. Deze koop werd op 7 januari 1904 door de Aartsbisschop goedgekeurd.
Op 27 september 1904 bezocht de Aartsbisschop Hilversum om de plannen voor de bouw van de tweede kerk te beoordelen. Hij stelde pastoor Dr. M.J. Schräder van Utrecht aan om de parochie op te richten. Deze pastoor Schräder had geesteswetenschappen en theologie gestudeerd. Na zijn priesterwijding in 1886 behaalde hij zijn doctoraat in de godsdienstwetenschappen te Rome. Mgr. Snickers had hem daarna in 1889 benoemd als assistent in de Onze Lieve Vrouwekerk te Utrecht. Op 14 oktober arriveerde pastoor Schräder in Hilversum.
Op 6 juni 1905 vond de plechtige inzegening plaats van de kerk Onze Lieve Vrouwe Onbevlekte Ontvangenis. De inzegening werd gedaan door de Eerw. heer deken M.A. van Crimpen. Zie afbeelding: https://rijksmonumenten.nl/monument/46772/olv-onbevl-ontvangen/hilversum/#&gid=1&pid=2
Aansluitend volgde de plechtige hoogmis opgedragen door pastoor J. Th. Hofman. Hij werd geassisteerd door pastoor R.I.A. Jansen, pastoor van de St Josephkerk te Utrecht, en diaken M. Andriessen. Verder concelebreerden twaalf geestelijken uit de gemeenten in de omtrek. Deputaties waren aanwezig van verschillende katholieke verenigingen, zoals de St. Elisabethvereniging, de R.-K. Kiesvereniging, het kerkbestuur, de St. Vincentius en St. Joseph Jongelingen vereniging, de Eerw. Fraters van het R.K. Onderwijs, de R.-K. Ziekenverpleging, de R.-K. Werkliedenvereniging, het Kruisverbond, de R.-K. Jongensbond, de dames die de kerksieraden vervaardigden en verder architect, aannemers en opzichter van de bouw.
De heer B. Brouwer, kapelaan te Utrecht, hield de preek naar aanleiding van de woorden “Nader tot God en God zal naderen tot u” (Jak. 4,18). Hij benoemde het grote belang van de inwijding van deze tweede kerk voor de katholieken van Hilversum, en wekte de gelovigen op tot het trouw vervullen van hun geloofsplichten. Hij beval verder de nieuwe pastoor aan in de gebeden van zijn parochianen, welke hij wees op hun plicht van dankbaarheid jegens hun vroegere pastoor.
Het zangkoor voerde onder leiding van de heer Mr J.B. Luijkx een tweestemmige mis van Ebner uit en de “Ave Maria” van Haagh. De blik van de aanwezigen werd nergens belemmerd door brede pilaren. Boven het hoofdaltaar is een voorstelling aangebracht van Maria Onbevlekt Ontvangen, indertijd geschilderd door de kunstschilder A. Brouwer.
Een beknopte geschiedenis van de Onze Lieve Vrouwe-kerk te Hilversum is te downloaden via de link 1994.1 OLV-kerk-1.
De financiële situatie van de St. Vitus-parochie was vanwege het aankopen van een terrein voor de tweede parochie verminderd. De snelle uitbreiding van de gemeente Hilversum, vooral in het westelijk gedeelte – de zogenaamde Bloemenbuurt – noodzaakte het kerkbestuur om terrein aan te kopen voor een derde, nieuwe kerk. Het ontbrak echter aan de nodige fondsen. Eén van de leden van het kerkbestuur herinnerde zich een uitspraak van Rev. Dom. Janssen, de stichter van het bekende en beroemde missiehuis te Steyl. In gezelschap van enige eerwaarde geestelijken maakte hij zijn stichtingsplannen bekend. Deze plannen waren zo groots en zo breed van opvatting dat één van de aanwezige heren hem de vraag stelde: “Maar dan hebt u ook zeker reeds een aanzienlijk kapitaal in geld voorhanden?” In plat Duits antwoordde Janssen: “Geld habe ich ja nicht, aber der lieber Herr Gott hat Geld genug.“ Het kerkbestuur van de St. Vitus ging daarop vol vertrouwen op zoek naar geschikt terrein. De Aartsbisschop van Utrecht en de Hoogeerwaarde Vicaris Generaal reisden persoonlijk naar Hilversum om te oordelen over de geschiktheid van het terrein dat het kerkbestuur op het oog had. Zij keurden het terrein goed en spoorden het kerkbestuur aan om het te kopen. Daarna kostte het drie jaar voordat het kerkbestuur eigenaar werd. Een Utrechtse bouwmaatschappij was eigenaar van het terrein. Hij hield de koop aanvankelijk af, totdat duidelijk werd dat de eigen plannen niet gerealiseerd konden worden. De koopakte dateert van 2 mei 1912 en de koop werd afgewikkeld op het kantoor van notaris van Haastert. Het kerkbestuur van St. Vitus werd voor fl. 23.619,90 eigenaar van het terrein tussen de Bosdrift en de Irisstraat. In juli 1912 benoemde de Aartsbisschop de heer H. van Ditzhuijzen tot toekomstig pastoor van deze derde parochie: de Clemenskerk.
Op 14 september 1900 vond een vergadering plaats in de zaal van de Katholieke Vereniging voor degenen die hadden bijgedragen aan de bouw van de toren van de kerk. De vergadering werd geopend met zang door de St. Gregorius-vereniging onder leiding van de heer H.F. Andriessen. Daarna werd de Penningvereniging opgeheven. Dhr. J.F. Hintzen, de eerste Secretaris, deed verslag van het ontstaan, de lotgevallen en resultaten van de Penningvereniging. Hij meldde dat de Penningvereniging voor de torenbouw in tien jaar tijd ruim fl. 71.000,- had opgeleverd. Na dit verslag bedankte de pastoor het woord. In een geestdriftige toespraak bedankte hij de vereniging voor haar succesvolle werk. Ook bedankte hij allen die door hun bijdragen hadden meegewerkt aan de bouw van de kerk.
Tenslotte sprak de pastoor de wens uit, dat er fondsen zouden worden geworven vor het bijzonder katholiek onderwijs voor jongens. Op zijn verzoek was er een commissie samengesteld, die bereid was op te treden als vereniging voor de Schoolpenning. In een circulaire werden de parochianen tot bijdragen uitgenodigd. Na deze mededelingen, met applaus ontvangen, werd als afsluiting het “Te Deum” van Perosi gezongen.
Op 25 oktober 1901 hield de Penningvereniging voor de stichting van een R.-K. school voor jongens haar eerste jaarvergadering. De aanwezigen waren degenen die actief waren als collectant van de wekelijkse, maandelijkse en andere bijdragen. De penningmeester deed verslag van de stand van de kas. Over het eerste jaar was een bevredigend resultaat behaald, onder andere door een testament van wijlen Mej. A.P. de Wit. De ere-voorzitter en voorzitter spoorden de leden en collectanten aan om op de ingeslagen weg voort te gaan. Er werd besloten om een nieuwe circulaire uit te sturen. Vele katholieken schrokken terug van de hoogte van de schatting. Door de gulle donaties kwam het streefbedrag al dichterbij, en was het bezwaar om te lang geduld te moeten oefenen, gedeeltelijk vervallen.
Op 1 mei 1904 werd de jongensschool ingewijd. Nadat om half elf de Hoogmis was opgedragen, waarin pastoor R.J.A. Janssen een feestrede uitsprak, verzamelde zich tegen half een vele genodigden in het schoolgebouw. Het gebouw was versierd met planten en vaandels. De erewacht stond opgesteld in de vestibule en de gang. Het fanfarekorps van de R.-K. Werkliedenvereniging had aan het einde van een van de dwarsgangen plaats genomen en de St Gregorius-Vereniging stelde zich op in de vestibule. Even voor half één kwamen de burgemeester en wethouders, de gemeente-secretaris, de heren W. Wichers Wierdsma en A.M. van Schaik als voorzitter en secretaris van de plaatselijke schoolcommissie, het bestuur van de Fraters-Congregatie te Utrecht, de pastoor en de kapelaans het gebouw binnen. Het fanfarekorps begroete hen met het volkslied. Zij namen plaats in het versierde schoollokaal; de overige genodigden schaarden zich in het lokaal daar tegenover. De plechtigheid begon met het “Veni Creator” van Ponten, door de Gregorius-Vereniging gezongen. Daarna begonnen de rituele plechtigheden van de wijding door de pastoor in koorkap en de kapelaans in dalmatiek. Aan de ingang werd het “Asperges me” aangeheven, voortgezet door het koor. Vervolgens werd in de gang en in de beneden- en bovenlokalen de wijding met de voorgeschreven gebeden en gezangen verricht, terwijl afwisselend het koor zong “Tu es Petrus” van Haller en “O crux ave” van Beltjens.
Toen de wijding verricht en besloten was met de psalm “Laudate Dominum” nam de pastoor het woord. Hij sprak de dank uit voor de bijdragen en de hoop dat verdere offers niet zullen achterblijven. Grote resultaten komen alleen door veel arbeid en offers tot stand. Voor de morele en financiële steun, tot nu toe ontvangen, betuigde de spreker bij deze gelegenheid zijn innige dank. De spreker bracht een godsdienstige dame in herinnering die een geldsom had geschonken voor de jongensschool. Ook een katholieke familie, waarvan het laatste lid op 30 september 1901 overleed, vermaakte bij testamentaire beschikking een groot deel van haar vermogen. Daarna noemde de pastoor de vrijgevigheid van de parochianen. Tot slot dankte de pastoor de burgemeester en het gemeentebestuur en de school-autoriteiten. Hij dankte ook de heer B.A. van Rhijn die de opdracht voor de bouw van de school had uitgevoerd en de overleden jonge bouwmeester R. Andriessen, die het ontwerp voor het schoolbouw met zoveel voorliefde had behandeld, maar de school jammer genoeg niet heeft voltooid. De pastoor heette de eerwaarde fraters welkom die het onderwijs zouden verzorgen. Na de toespraak stemde het muziekkorps in door fanfares en hadden de aanwezigen gelegeheid om het gebouw te bezichtigen.
Op dinsdag 3 mei werd de school voor de leerlingen geopend. De Congregatie van O.L.V. van het H. Hart in Utrecht (opgericht op 13 augustus 1873) verzorgde het onderwijs. Het doel van deze congregatie was de opvoeding en het onderwijs aan jongens in scholen en pensionaten, in weeshuizen en andere instellingen. Zij verpleegden ook in gasthuizen.
Op 2 Januari 1909 werd de school ingewijd. Eerst was er een H.Mis in de Vituskerk, waarin Gods zegen over het Katholiek Bijzonder Onderwijs in deze gemeente werd gevraagd. Pastoor J. Schräder zegende het gebouw in met assistentie van de kapelaans F.L. Stockmann en J. Alfrink. De leerlingen van de school zongen liederen.
In mei 1910 opende de St. Aloysiusschool een driejarige vervolgcursus met extra onderwijs in Handelsrekenen, Frans, Duits en Engels. Leerlingen uit de omliggende plaatsen konden aan deze M.U.L.O. deelnemen, mits zij de lagere klassen van een school doorlopen hadden en al basiskennis hadden van de Franse taal.